- staat
- {{staat}}{{/term}}1 [algemeen]état 〈m.〉2 [regering, land] Etat 〈altijd met hoofdletter〉♦voorbeelden:1 de staat van beleg • l'état de siègestaat van dienst • états de servicede staat van iemands gezondheid • l'état de santé de qn.in goede staat verkeren • être en bon étateen grootse staat voeren • mener grand trainin kennelijke staat verkeren • se trouver en état d'ébriétéde Provinciale Staten • les états provinciauxeen wegdek in slechte staat • une chaussée déforméeiets weer in zijn vroegere staat terugbrengen • remettre qc. en étatin alle staten zijn • être dans tous ses étatsin staat zijn te betalen • être en mesure de payerzij is niet in staat iemand te bedriegen • elle est incapable de tromper qn.tot alles in staat zijn • être capable de toutiemand in staat stellen (om) te … • permettre à qn. de …2 de Kerkelijke staat • les Etats pontificaux¶ Gedeputeerde Staten • administration de la province; 〈Frankrijk〉 ±Conseil Régionalstaat maken op • compter surop het weer is geen staat te maken • on ne peut se fier au temps
Deens-Russisch woordenboek. 2015.